DE KLEDINGBERG
Kleding is bijna net zo ‘bederfelijk’ als voedsel geworden: een shirtje voor anderhalve euro, een winterjas voor vijf tientjes, je koopt zo weer een nieuwe. De textielafvalberg groeit mee met onze winkelverslaving. ‘De enige innovatie is dat we vervuiling en arbeid geoutsourcet hebben.’
‘Ik ben heeeel blij dat Primark hier gaat openen… yuppiiii lalalala.’ ‘Oh yeaah! Wat ontzettend gaaf!’ ‘Waar kunnen we solliciteren?’
Een winterjas voor vijfentwintig euro, een feestjurk voor zeventien euro. Meer dan achtduizend vierkante meter Primark, zeven verdiepingen Amazing Fashion for Amazing Prices komen in december in Amsterdam. Tienermeisjes maken zich online op voor een stormloop op 124 pashokjes, kleding, tassen, schoenen en kerstrommel.
De allerlaatste trends kosten weinig. Zo’n shirtje van tien euro zal niet jaren meegaan, maar dat hoeft ook niet. De mode is je net aangeschafte garderobe snel voorbij geraasd. Fast fashion is meer dan één zomer en één wintercollectie. Iedere maand hangen er weer nieuwe items in de rekken boven op de vier hoofdcollecties.
Volgend jaar opent er weer een vestiging van Primark in Hilversum. Het jaar daarop kunnen Tilburgers shoppen bij de Ierse keten. Ook modebedrijven als het Zweedse Hennes & Mauritz en het Britse Topshop blijven meer winkels openen in Nederland.
HET SYSTEEM KRAAKT
‘Mode is bijna net zo bederfelijk geworden als voedsel,’ zegt Michiel van Yperen van MVO Nederland, een netwerk- en kennisorganisatie die overheden en bedrijven helpt om zo maatschappelijk verantwoord mogelijk te ondernemen. ‘Een jas droeg je vroeger tien jaar. Nu wordt elke maand of soms elke twee weken een nieuwe collectie gepresenteerd.’
Fast fashion, voor iedereen bereikbaar, heeft een keerzijde. Het systeem kraakt in zijn voegen, getuige de ingestorte fabriek in Rana Plaza, in Bangladesh in 2013. Meer dan duizend textielarbeiders vonden de dood in het puin. In de fabriek werd kleding gemaakt voor westerse ketens. Onder meer de goedkope laatste mode van Primark, Benetton en Mango werd in Rana Plaza in elkaar gestikt.
Maar er is nog een probleem: er is een gigantische, groeiende berg afval. Elk jaar wordt wereldwijd drie tot vier procent meer textiel geproduceerd dan het jaar ervoor. In Nederland wordt jaarlijks tweehonderdvijftig miljoen kilo textiel afgedankt. Bijna tweederde wordt verbrand volgens een rapport van Ernst & Young, ‘Circulaire Economie in de textielketen’, gemiddeld vijftien kilo stof per persoon.
De afvalberg bestaat grotendeels uit katoen, het meest vervuilende landbouwgewas op aarde. Voor de productie van een T-shirt zijn duizenden liters water nodig. Om te voorkomen dat de waardevolle katoenplanten worden opgevreten, worden heel veel pesticiden en insecticiden gebruikt. Een kwart van alle pesticiden ter wereld belandt op witte pluizige bollen in landen als China, de Verenigde Staten, India en Oezbekistan.
En dan is er nog niet eens verf, bleek of finishing aan te pas gekomen. Rivieren in het Verre Oosten worden vergiftigd en de arbeidsomstandigheden zijn zorgelijk. De Nederlandse overheid en de industrie hebben zeker de ambitie om dit te verbeteren, getuige bijvoorbeeld het textielconvenant dat de Nederlandse overheid begin dit jaar met de belangrijkste spelers uit de textielindustrie sloot, maar de zo broodnodige systeemverandering is niet in zicht, aldus Van Yperen.
Zoals de textielindustrie er vroeger in Twente en Tilburg uitzag, zo smerig is die nu nog. Alleen zien we het niet meer, want het gebeurt in Azië. Van Yperen: ‘Noch de industrie, noch dit convenant is gericht op echte verandering. Je kunt fabrieken controleren, maar controleurs kunnen worden omgekocht of orders worden doorgezet naar andere ateliers die een stuk ranziger zijn. Het is niet waterdicht.’
Het huidige businessmodel is onhoudbaar, bijna negentiende-eeuws, vindt hij. ‘De enige innovatie is dat we vervuiling en arbeid geoutsourcet hebben, dat het goedkoop is. Het negentiende-eeuwse model blijft overeind.’
TIEN KEER MEER INZAMELEN
De verandering in het consumptiepatroon van kleding heeft ook gevolgen voor het bedrijf Sympany, een van de grootste kledinginzamelaars in Nederland. In een net geopend sorteercentrum in Harderwijk dumpen talloze vrachtwagens iedere dag weer bergen kleding. Sinds drie jaar groeit de hoeveelheid kleding die Sympany te verstouwen krijgt ieder jaar met acht tot tien procent.
Mensen met een arbeidsbeperking laten onderbroeken, mutsen, broeken en knuffels door hun vingers gaan. ‘Soms zitten er zulke mooie dingen tussen,’ zegt Beata Orzechowska, hoofd van het sorteringsproces in de hal. ‘Ik had laatst zo’n mooie zijden blouse, geweldige kwaliteit.’ Haar handen glijden over elkaar, alsof de blouse weer door haar vingers gaat. ‘Soms zie je hier kleding voorbijkomen, dat is gewoon kunst.’
Nederlanders gooien mooie dingen weg, vindt Orzechowska. Onlangs was ze op werkbezoek in de buurt van Berlijn. ‘Vreselijk,’ zegt ze. De kleding in de bakken was ouderwets en tot op de draad versleten. Ook in haar geboorteland Polen is de kwaliteit stukken beroerder dan hier. ‘Alleen in Scandinavië zijn de afdankertjes nog mooier.’
Toch kunnen we tien keer meer inzamelen dan we nu doen, volgens Ernst & Young. Wereldwijd meer recyclen zou ons zeventig miljard euro aan materiaal besparing opleveren, berekende de Ellen MacArthur Foundation. En dat zorgt weer voor extra banen, aldus de stichting die onderzoek doet naar circulaire economie.
Dat afgedankte kleding geld waard is, weten de Nederlandse gemeenten. Sympany betaalt jaarlijks vier miljoen euro aan de staatskas voor het mogen neerzetten van containers. Liefdadigheidsorganisaties zoals het Leger des Heils en Sympany en commerciële partijen bieden tegen elkaar op om de bakken te mogen plaatsen.
Twee op de drie afgedankte kledingstukken wordt doorverkocht. Van de winst, drie miljoen euro, financiert Sympany ontwikkelingsprojecten, vooral in Afrika. Sympany steekt dus niet, zoals veel mensen denken, arme weesjes in verre landen in een tweedehands pakje, maar verkoopt de kleren zelf door aan lokale handelaren om vervolgens bijvoorbeeld jonge Afrikanen een vakopleiding te laten doorlopen.
Modieuze kleding van goede kwaliteit komt in Nederlandse tweedehands kledingwinkels terecht. Iets minder mooie spullen zijn voor Oost-Europa, Oekraïne en Rusland. De derde categorie gaat naar Afrika. Redelijke kleding gaat naar landen als Ethiopië en Kenia. De slechtste, nog draagbare kwaliteit is voor de allerarmste landen zoals Malawi. De arme maar modebewuste Congolezen zijn niet geïnteresseerd in afdankertjes.
En dan is er ook nog een categorie die helemaal niet meer draagbaar is. Orzechowska haalt een kinderjas uit een van de metalen rekken. De mouwen zijn beduimeld, aan de voorkant zitten kleine gaatjes. ‘Dit kun je niet meer verkopen.’ De jas zal in het beste geval worden verwerkt tot poetslap of isolatiemateriaal voor de auto-industrie of voor bouwproducten.
De laatste jaren krijgt Sympany steeds meer textiel aangeboden, maar ook steeds meer ondraagbare spullen. Directeur Marc Vooges: ‘Mensen weten inmiddels dat ze ook gordijnen en dekens in onze bakken mogen gooien, waardoor het volume stijgt. Maar met een kussen kunnen wij weinig.’
Ook de waarde van weggegooide kleren wordt minder. Door de voortrazende collecties is een kledingstuk sneller uit de mode en bovendien is de kwaliteit minder dan vroeger. ‘Soms vallen de gaten er al in na één seizoen.’ En dan rest niets anders dan recycling voor de auto-industrie of poetslappen.
Vooges zou dat graag anders zien, maar de techniek om vezels hoogwaardig te recyclen tot nieuwe garens staat nog in de kinderschoenen, al is het technisch wel mogelijk. Veel stoffen zijn hevig bewerkt en ze bestaan vaak uit verschillende materialen. Wol of nylon, zijde of katoen, ze mogen dan misschien met elkaar in één kledingstuk zitten, het zijn totaal andere stoffen met andere eigenschappen.
RECYCLINGGOEROE
‘Het kan niet zo verder gaan. Dat shirt voor anderhalve euro inkopen, afdanken en vervolgens in de fik steken? Ergens zal de kledingmarkt zich moeten aanpassen, want dit is onhoudbaar,’ zegt luitenant-kolonel Rob van Arnhem. Behalve voor de inkoop van bedrijfskleding voor Defensie is hij ook verantwoordelijk voor de kledinginkoop van alle andere ministeries: van toga’s voor rechters tot broeken voor boswachters en gevechtskleding voor ME’ers. Daarbij heeft hij zich ontwikkeld tot recyclinggoeroe van de Nederlandse overheid. Het grootste knelpunt is volgens Van Arnhem de textiel afvalberg. Anders dan in de hevig concurrerende kledingbranche, let hij niet alleen op de goedkoopste leverancier. Hij mag maatschappelijk verantwoord inslaan. Zijn budget: twintig miljoen euro per jaar.
‘Ik heb rivieren gezien die rood zijn van de verfstoffen, geloosd door elfhonderd ververijen in Bangladesh. Ik heb mensen gezien die tot hun middel wit zijn omdat ze voor hun werk in de bleek staan. En het gaat er niet meer af,’ vertelt Van Arnhem.
Dus besloot hij in 2014 handdoeken en overalls in te kopen van ten minste tien procent gerecyclede stof. Maar toen hij zijn plan voorlegde aan de leveranciers, begon het gemor. Hoe zouden ze dat moeten doen? Het zou twee keer zo duur worden. Het kon niet. Of misschien ook weer wel. ‘Ze hadden eigenlijk geen idee.’
Van Arnhem: ‘Tot 2013 werden al onze legeruniformen na gebruik verbrand. Dat kostte klauwen vol geld, een half miljoen euro om precies te zijn. Nu worden de uniformen vervezeld. Dat levert tien tot twaalf miljoen euro per jaar op.’
Maar als recyclen zo goedkoop is, waar blijven dan de commerciële partijen? Natuurlijk is er een gigantisch verdienmodel, denkt de luitenant-kolonel, maar grote kledingbedrijven zijn wars van pionieren. ‘De kledingmarkt heeft een hoge doorstroom, lage marges en veel concurrentie. Om te investeren, moet je zekerheid hebben. Dat maakt hen afwachtend.’
Dan moet je als overheid die voortrekkersrol pakken, laten zien dat het wél kan, vindt Van Arnhem. Want die handdoeken en overalls komen er: dit voorjaar krijgt Defensie handdoeken van 36 procent gerecycled materiaal, en overalls gemaakt met 14 procent hernieuwde garen. De productie bleek lang niet zo ingewikkeld als de leveranciers Van Arnhem aanvankelijk voorhielden. Er komt een omslag aan, voorspelt hij. Er is een momentum. ‘Als ik het vuurtje moet aanwakkeren, dan is dat maar zo. Ja, de kledingindustrie is een supertanker. Maar ik zie de sector bewegen. Het is mijn vaste overtuiging. Er is geen weg terug.’
DE HEILIGE GRAAL
Maar zou zo’n omslag ook denkbaar zijn in de mode-industrie? Een overall is wel iets anders dan een overhemd of zomerjurkje. James Veenhoff van House of Denim, een innovatieplatform binnen de mode-industrie, is optimistisch. De techniek is er al, beaamt ook hij. ‘Maar wil je echt iets veranderen, dan moet je met iets komen dat er goed uitziet, hetzelfde kost en niet zoveel gedoe is.’
En gedoe, dat is gerecyclede stof nu juist wel. Niet alleen zijn de vezels korter en een beetje grijzig van kleur, het materiaal is ook een risico voor spinners. ‘Als je gerecyclede denim wilt maken, moet je “virgin” en gerecycled materiaal mengen en er nieuw garen van maken. Het spinnen gebeurt onder heel hoge snelheden. Als er ook maar een flardje ijzer in zit, gaat de fabriek in de fik. Je moet dus een industriële standaard ontwikkelen. Spinners en wevers moeten zeker weten dat stof en garen ijzervrij zijn.’
Nog een nadeel: wie textiel exporteert, moet precies aangeven wat erin zit. Dat lukt niet bij gerecyclede stof. En dan is er nog de prijs. Gerecyclede vezels worden nu vooral in Europa gemaakt, waardoor de kwaliteit hoog is, maar ook de prijs. Feenstra: ‘Een aantal projecten is mislukt, waardoor dit op een laag pitje is komen te staan. Tot nu toe heeft geen enkel merk het lef of belang om hier lang mee bezig te zijn.’
Het gevolg: iedereen wijst naar elkaar en naar de consument. Dat die geen zin heeft in een vlokkerige, grijze trui die ook nog eens duur is, snapt Feenstra wel. ‘Maar als je er echt iets gaafs én duurzaams van maakt, is de consument ook bereid meer te betalen. Kijk naar het elektrische automerk Tesla. Ga je op grote schaal produceren, dan gaat de prijs vanzelf omlaag. Met de spinners heb je een veel groter deel van de keten in handen. Het is lastig om tussen bestaande relaties te komen, maar weet je door de bestaande structuren heen te werken, dan heb je de heilige graal te pakken.’
GROENE FAÇADE
Zijn onze kleren de afgelopen jaren niet al duurzamer geworden? De oplettende consument ziet in winkelstraten steeds vaker ‘groene’ labels opduiken, ook bij grotere modeketens. Maar je moet wel heel goed en kritisch kijken om het onderscheid te kunnen maken tussen slimme marketing (greenwashing) en echte verandering. Vaak wordt de consument een te rooskleurig en te eenvoudig beeld voorgespiegeld van duurzaamheid in de mode.
Een voorbeeld: het Zweedse modemerk H&M staat binnen de fast fashion-wereld bekend als voorloper in duurzaamheid, maar heeft wel een groot deel van de productie in Azië ondergebracht. Het Zweedse bedrijf wil op termijn toe naar een productie die honderd procent circulair is en investeert daarom in innovatie in de hele keten. Zeker in vergelijking met andere modebedrijven is dit ambitieus, maar de realiteit blijkt op het gebied van recycling weerbarstiger dan de marketingcampagnes van de modeketen willen doen voorkomen.
Een voorbeeld. H&M verzamelt oude kleding van klanten in hun winkels. ‘Meer dan 32.000 ton textiel hebben we ingezameld om het een nieuw leven te geven. Dat is meer stof dan honderd miljoen T-shirts,’ schrijft het bedrijf op zijn site.
Dit klinkt fantastisch, maar kijk er goed naar en een groot deel van deze claim blijkt marketing te zijn. ‘Honderd miljoen T-shirts’ zal H&M hier niet van maken. Volgens de Zweedse modeketen is de techniek om nieuwe stof uit oude stof te maken niet op grote schaal toepasbaar. Zelfs in hun duurzamere collecties (het label Conscious) zegt H&M niet meer dan twintig procent gerecyclede katoen te kunnen gebruiken wegens kwaliteitsverlies.
Je oude spullen inleveren bij H&M is niet duurzamer dan het in de kledingbak op de hoek van je straat te werpen. Het Duitse commerciële bedrijf I:CO waaraan de sortering en verwerking is uitbesteed, doet in feite hetzelfde als liefdadigheidsorganisaties zoals het Leger des Heils en Sympany, maar dan zonder de winst grotendeels te investeren in goede doelen. Slechts twee cent per kilo gaat naar een goed doel, staat op de website van I:CO te lezen. Bij Sympany is dat zo’n veertien cent per kilo.
Het aandeel gerecyclede stof in nieuwe kleding van H&M was vorig jaar 0,2 procent. Dat zou dit jaar één procent moeten worden. The Guardian berekende dat het twaalf jaar kost om duizend ton materiaal te recyclen met het huidige aandeel opnieuw verwerkte vezels. Terwijl een bedrijf als H&M in enkele dagen duizend ton kleding produceert.
In reactie mailt H&M-duurzaamheidsmanager Cecilia Brännsten dat een deel van de opbrengst van de ingezamelde kleding gebruikt wordt om nieuwe recyclingtechnieken te ontwikkelen. Een telefonisch interview werd te elfder ure afgezegd. Brännsten benadrukt dat H&M geen winst maakt op ingezamelde kleding, maar schrijft ook dat op dit moment de technische oplossingen nog ontbreken om een groter aandeel gerecyclede stof terug te laten komen in de productieketen van het bedrijf. Althans, niet op de schaal waarop H&M opereert, al is die ambitie er wel voor de toekomst. Intussen wordt de energie die H&M in verduurzaming steekt, al wel honderd procent vermarkt.
WE KUNNEN HET NIET ALLEEN
De grote spelers in de kledingbranche zoals H&M, Nike en C&A weten heel goed wat hun impact is op producerende landen, zegt Jeffrey Hogue, hoofd duurzaamheid voor C&A in Europa, Brazilië, Mexico en China. ‘Ik ben het ermee eens dat het huidige, lineaire bedrijfsmodel onhoudbaar is. Maar er is nog bijna geen enkele industrie die circulair is. We moeten met zijn allen investeren, oplossingen zoeken en veranderingen afdwingen. We kunnen het niet alleen.’
Inzamelen in de kledingbakken in de C&A-winkels draagt volgens hem niet bij aan een circulaire economie. Tweederde van de kleding wordt opnieuw gedragen. De rest wordt verwerkt tot andere producten, maar niet tot nieuwe kleding.
Dus heeft het Nederlandse modebedrijf zich aangesloten bij de Circular Economy 100, een netwerk van de Ellen MacArthur Foundation dat nieuwe technologie en samenwerkingen binnen de industrie stimuleert. Ook heeft C&A een grote collectie duurzamere katoen.
‘Elk jaar worden er honderd miljard kledingstukken gemaakt. We willen werken aan vermindering van watergebruik en minder vervuiling door chemicaliën en door de uitstoot van broeikasgassen.’
Want, benadrukt Hogue, niemand is gebaat bij een race naar de bodem, ook de mode-industrie niet. ‘Het maakt niet uit hoeveel collecties je hebt. Het gaat erom dat je betere collecties hebt. Die zijn nodig om de industrie te laten blijven bestaan.’
FOTOGRAAF: EDDO HARTMANN